maandag 22 april 2024

'Onder het mom van'


      Tot twee keer toe wordt in de column van Tuly Salumu (De Morgen, 18/4) de uitdrukking onder het mom van gebruikt. Het maakt deel uit van een bepaald soort taalgebruik: conferenties strijken neer, intenties worden duidelijk, en aan extreem-rechts wordt vrije baan gegeven, als er niet meteen de rode loper voor wordt uitgerold. De dode metafoor van het mom stoort mij het meeste. ‘Haatspraak verdedigen onder het mom van vrije meningsuiting’, heet het in de kop van het artikel. Mag ik dan schrijven dat Salumu ‘censuur verdedigt onder het mom van haatspraakbestrijding’?
      Op die laatste vraag weet ik overigens het antwoord niet. Salumu vertelt hoe burgemeester Emir Kir de politie afstuurde op een conferentie van nationaal-conservatieve politici, maar zegt er niet uitdrukkelijk bij wat ze van die démarche vindt. Wel heeft ze kritiek op premier De Croo omdat die zich tegen de ingreep van Kir keerde, omdat hij het bannen van een politieke bijeenkomst ongrondwettelijk vond, en omdat hij ondertussen ‘geen woord’ zei over de ideologie van NatCom. Zelf vind ik dat De Croo het bij het rechte eind had: de politieke bijeenkomst mocht inderdaad niet verboden of gehinderd worden, onafhankelijk van de vraag welke ideologie er werd gepromoot.
     ‘Hoe meer vrije baan we geven aan [rechts-]extremistische ideeën,’ schrijft Salumu, ‘hoe sterker [rechts-]extremisten worden.’ Dat is misschien waar. En misschien is het ook waar voor andere ideeën: misschien wordt het extreem-linkse gedachtegoed, het islamisme, het ecologisch fundamentalisme, het bureaucratisch socialisme, en het vermaledijde neoliberalisme* waar ik zelf voorstander van ben, ook sterker als er vrije baan aan wordt gegeven, zodat de aanhangers ervan lekker ongestoord 
 nog een staaltje Salumus stijl  kunnen vergaderen. Is dat een goede reden om conferenties van die strekking te censureren?
     Of moeten we die ‘vrije baan’ blokkeren door de ideeën van strekkingen die ons niet bevallen te bekritiseren? Dan is de bijdrage die Salumu hier levert heel beperkt. Viktor Orbán zou gepleit hebben tegen ‘het mengen van Europese en niet-Europese rassen’ en Suella Braverman zou tekeer gegaan zijn tegen de ‘invasie van illegale immigranten.’ Ik geloof dat in de publieke opinie, en zelfs onder de politieke partijen, een meerderheid bestaat die tegen illegale immigratie is. Ik kan dat dus moeilijk een ‘extremistisch’ standpunt noemen, al is het woord ‘invasie’ nogal schreeuwerig. En ook de taal van Orbán staat mij niet erg aan, als hij tenminste correct geciteerd wordt. Maar ik heb nog nergens gelezen dat er in Hongarije wetten in de maak zijn die interraciale huwelijken verbieden.
     Over de heisa rond de conferentie maakt Salumu een afweging. Enerzijds betreurt ze dat de leden van NatCom zoveel gratis reclame kregen. ‘Ze hebben voor het oog van de internationale pers slachtoffer kunnen spelen van een inperking van de vrije meningsuiting.’ Maar anderzijds vindt ze de heisa geen slechte zaak.  ‘Zonder al die media-aandacht,’ schrijft Salumu, ‘had ik als gewone burger immers geen weet gehad van de conferentie.’ Vanuit haar strategie maakt ze hier geloof ik een verkeerde afweging. De gratis reclame en de slachtofferrol zullen extreem-rechts vermoedelijk meer opbrengen dan de kritische berichtgeving hen zal kosten, hoeveel plezier die berichtgeving de linkerzijde ook bezorgt.
     Even lijkt het of Salumu bereid is een nuance aan te brengen in haar censuurverlangen. Ze overweegt een onderscheid te maken tussen kunst en politieke retoriek. In kunst zou je een grotere vrijheid kunnen toelaten, ook voor xenofobe uitingen omdat je bijvoorbeeld zelf beslist om naar een bepaalde tentoonstelling te bezoeken. Dat is iets anders dan ‘politieke retoriek’, waarbij je ‘op straat voortdurend haatspraak naar je hoofd geslingerd krijgt.’ Moeten we die uitspraak letterlijk nemen – dat Salumu op straat voortdurend hatelijke opmerkingen naar het hoofd geslingerd krijgt? Of bedoelt ze alleen dat ze af en toe een affiche ziet hangen met de inderdaad nogal lompe slagzin Vlaanderen weer van ons?
     En hoe zit dat met de politieke retoriek op besloten bijeenkomsten zoals die van NatCon? Salumu geeft daarop het volgende antwoord klaar: ‘Mijns inziens versterken dergelijke evenementen uiteindelijk ook altijd de radicalisering van de mensen op straat en weergalmen hun holle leuzen voort op sociale media.’ Dat is, zoals elk hellend-vlak geen slechte redenering, maar ze moet getoetst worden aan de plausibiliteit. Is het plausibel dat een anti-immigratiebeleid ons voert naar een fascistisch regime met concentratiekampen voor allochtonen en opposanten? Dat moet de lezer voor zichzelf uitmaken. Is het plausibel dat mensen die nu een conferentie van NatCom willen beletten, morgen een bijeenkomst van Vlaams Belang willen verbieden, overmorgen een van N-VA, en over-overmorgen een met Nicole De Moor? Ook dat moet de lezer voor zichzelf uitmaken.
     Over het ‘fascistisch gevaar’ nog dit. Salumu citeert schrijver Ilja Leonard Pfeijffer die zegt dat hij ‘nu al een jaar in een land met een neofascistische premier (Italië red.) woont en moet toegeven dat hij er nauwelijks iets van merkt.’ Toen Mussolini een jaar aan de macht was, had men wél al een en ander gemerkt. En toen Hitler twee jaar en enkele maanden aan de macht was, had hij de rassenwetten van Neurenberg al afgekondigd.

* Ik ben overigens geen voorstander van het neoliberalisme, maar de zaken waar ik wél voorstander van ben, krijgen vaak door tegenstanders dat etiket opgeplakt. Happy to oblige.

zaterdag 20 april 2024

Anti en anti-anti


     Er lopen op deze aardbol veel rare snoeshanen rond: communisten, fascisten, racisten, wokies. Misschien juist omdat ze zo raar zijn roepen ze weerzin op bij anderen, waardoor je anticommunisten, antifascisten, antiracisten en antiwokies krijgt. En bij die anti-lieden heb je weer rare snoeshanen die weerzin oproepen, en dan krijg je anti-anticommunisten, anti-antifascisten enzovoort. Zo blijven we bezig.
     En eigenlijk zit het nog ingewikkelder in elkaar. Die rare snoeshanen van hierboven zijn onderling nogal verschillend. Communisten en fascisten hebben massamoorden begaan – zij het omwille van verschillende idealen – en racisten hebben slavenhandel en lynchpartijen op hun geweten. Bij wokies is dat anders. Ze hebben tot nog toe weinig mensen vermoord. Als er ten gevolge van de woke beweging doden vielen, zal het van ergernis geweest zijn.

       Wat het ook moeilijk maakt, is dat al die begrippen afzonderlijk in verschillende betekenissen worden gebruikt, en zelfs het woord anti betekent niet altijd hetzelfde. Wat betekent antifascisme bijvoorbeeld? Dat je het niet eens bent met de corporatistische leer van Mussolini? Maar wie kent dat corporatisme nog? Dat je bereid bent naar Spanje te trekken om voor de Republiek te vechten? Maar daar is het nu te laat voor. Dat je bereid bent de Gestapo te trotseren om Joden te redden? Maar je weet nooit echt of je dat zou durven vóór die Jood op je deur klopt.
      Nee, vandaag lijkt antifascisme iets anders te betekenen. Bijvoorbeeld: dat je als burgemeester de politie afstuurt op een bijeenkomst van nationaal-conservatieve politici*? Of: dat je in een tegenbetoging meeloopt als rechts een bijeenkomst organiseert – waarbij je in die tegenbetoging nog kunt kiezen om je bij de vreedzame of gewelddadige fractie kunt aansluiten? Doe je dat laatste, dan heb je niet alleen de titel antifascist verdiend maar meteen ook die van antifa.
     Bij anticommunisme is het opnieuw moeilijk. Mensen zouden zichzelf anticommunist kunnen noemen omdat ze tegen de communistische dictaturen van het verleden zijn, of zoals ik, tegen de communistische idealen. Maar het geval wil dat zulke mensen zichzelf haast nooit anticommunist noemen, al worden ze door hun vijanden wél zo genoemd, vaak met de kwalificatie ‘primair’ of ‘primitief’ of ‘hond’ erbij. Als antifascist een eretitel is – een medaille die men zichzelf uitreikt – dan is anticommunist meestal een scheldwoord. Dat laatste is ook begrijpelijk, want de regimes die zich met zoveel woorden op het anticommunisme beriepen waren autoritair, illiberaal en bestonden vaak uit generaals of kolonels die élke linkse oppositie als ‘communistisch’ wegzetten en vervolgden.
      Neem nu zo’n regime als dat van Franco. Dat noemde zichzelf niet fascistisch, maar nationalistisch, katholiek, antimaçoniek, en vooral anticommunistisch. Veel mogelijkheden stonden open voor wie graag stelling neemt. Je kon bijvoorbeeld tegen Franco zijn en vóór het communisme. Of je kon in gelijke mate tegen Franco zijn én tegen het communisme. Of je kon tegen allebei zijn, maar bijvoorbeeld de Russische dictatuur in de jaren 60 erger vinden dan de Spaanse dictatuur in die periode. Dan was je, geloof ik, voor Sartre óók een hond.
     Met antiracisme is het weer anders gesteld. Ik zei ooit tegen een vriend dat ik een even grote hekel had aan racisten als aan antiracisten. Gelukkig begreep die vriend dat wat ik gezegd had niet meer dan een boutade was. Letterlijk genomen zou de uitspraak mij immers tegelijk tot een antiracist en en anti-antiracist hebben gemaakt. Maar de lezer begrijpt wat ik bedoel. Wie een wat diverse kennissenkring heeft, weet dat er lieve of fatsoenlijke mensen bestaan – blanken, Noord-Afrikanen, Aziaten, zwarten – die je met enige goeie wil als racisten kunt omschrijven, en dat er ook lieve of fatsoenlijke mensen bestaan die, als je het hen vraagt, zichzelf antiracist zullen noemen. En in beide groepen heb je onuitstaanbare lui.
     Ook hier kan om te beginnen het begrip racisme verschillende ladingen dekken. Eén variant van het racisme bestaat erin dat je zodanig overtuigd bent van de eigen raciale superioriteit, dat je individueel of staatsgeweld tegenover andere rassen geoorloofd acht. Bij een andere variant gaat het om beleefde minachting en onverschilligheid**. En bij nog een andere komt het neer op niet veel meer dan wat veralgemeningen, en een neiging tot wantrouwen of contactvermijding. Ook van die laatste varianten zou ik – die door iedereen bemind wil worden – niet graag het slachtoffer zijn, maar het lijken mij nu ook weer geen ondraaglijke toestanden.
      Nuances en schakeringen zie je eveneens bij het begrip antiracisme: van ideologisch fanatisme tot conventionele braafheid in het belijden van de nieuwe confessie – waarbij we ook echte braafheid niet mogen vergeten. Zelf zou ik het liefste hebben dat er altijd maar minder racisme zou zijn, en dat er als gevolg daarvan ook altijd maar minder antiracisme zou zijn. Het zou een soort Hegeliaanse triade kunnen worden, met het racisme als these, antiracisme als antithese, en niet-racisme als synthese. Alleen voegt de werkelijkheid zich niet noodzakelijk naar dat schema. Je krijgt soms de indruk dat het tegenovergestelde gebeurt. Dat het racisme inderdaad áfneemt*** en dat het antiracisme gelijklopend daaraan tóeneemt. Hopelijk is dat niet de start van een nieuwe ronde.
     Ten slotte: woke en anti-woke. Over die begrippen kunnen we blijven discussiëren, en ik ben graag bereid om zelf af en toe aan die eindeloze discussie deel te nemen. Sommige mensen beschouwen woke bijvoorbeeld als een hedendaagse versie van antiracisme en feminisme, met hier en daar enkele overdrijvingen. Wie anti-woke is moet volgens hen dus iemand zijn die vijandig staat tegenover mensen van kleur, en tegenover vrouwen, iemand de vernoemde overdrijvingen van woke aangrijpt om hondenfluitjesracisme en male chauvinism in omloop te brengen.
     Zelf gebruik ik woke in een andere betekenis, waarbij ik in de overdrijvingen de kern van de zaak zie: de bereidheid tot cancelen en censureren, het gemoraliseer zonder morele principes, het therapeutische moeras van de sensitivity training, de sneeuwvlokjesgevoeligheid met bijhorende safe spaces, het identarisme gekoppeld aan ‘intersectionaliteit’, de pietluttige richtlijnen voor niet-seksistisch taalgebruik, de vijandigheid tegen kleine en grote Westerse tradities (van Zwarte Piet tot Verlichting), de heisa rond culturele ‘toe-eigening’, het tot in het absurde doortrekken van positieve discriminatie, en als bekroning het overwicht van subjectivisme boven ratio en feiten****. Dat die verschijnselen bestaan, of dat ze schadelijk zijn, wordt door weinigen in mijn sociale-mediawereld ontkend. Wel heb je een soort anti-anti beweging die beweert dat woke te weing invloed heeft om het waard te zijn aandacht te krijgen, dat woke niet ‘gevaarlijk’ is, en in elk geval minder ‘gevaarlijk’ dan rechts.
      Ik ben, gezien mijn eigen definitie, geheel en al anti-woke. Er is één uitzondering. Je zou een typisch hedendaagse neiging in film, tv-series en reclame ook woke kunnen noemen, met name het disproportionele aantal dat men laat zien van mensen van kleur, en van interraciale vriendschappen en relaties. Men kan zoiets doen om verschillende redenen: vanwege het wervende effect op een jong doelpubliek dat houdt van coole trends – of om de wereld te veranderen: als men heel veel zwarte artsen toont in televisiereeksen, gaan er misschien meer zwarte jongeren proberen arts te worden.
      ’t Zijn twee goede redenen. Dat de realiteit niet correct wordt weergegeven kan moeilijk een bezwaar zijn: reclame, tv en film moeten de realiteit niet weergeven, en ze doen dat haast nooit. Sommigen onder ons zullen zich storen aan de opzettelijkheid van dat soort superdiversiteit, dat is waar. ‘So fühlt man Absicht, und man ist verstimmt,’ schreef Goethe, en hij had gelijk. Maar die opzettelijkheid, daar moeten we maar tegen kunnen. Als al het andere woke gedoe er niet nog eens bovenop kwam, zouden er weinig hanen naar kraaien.
     Als ik het dus voor mijzelf moet samenvatten ben ik gelukkig met de volgende kwalificaties: anticommunist als contrast met mijn vroegere idealen, anti-antifascist omdat het fascisme-als-stropop mij tegenstaat, niet-racist als na te streven ideaal, en anti-woke, omdat ik die beweging zowel schadelijk als  veel te invloedrijk vind.

 

 

* Burgemeester Emir Kir van Sint-Joost-ten-Node deed dat onlangs. Hij gebruikte het listige argument dat sommige ideeën van het nationaal conservatisme overeenkomen met het fascisme, wat ongetwijfeld waar is. Maar het is even waar dat veel nationaal conservatieven meevochten in het verzet tegen het fascisme en nazisme, en dat je ook elke sociaal-democratische bijeenkomst zou kunnen verbieden omdat sommige ideeën ervan overeenkomen met het communisme.

** Malcolm X lijkt mij een voorbeeld van zo’n houding van onverschilligheid en beleefde minachting. In Invisible Man beschrijft Ralph Ellison het personage van Ras the Exhorter die geweld predikt tegen de blanken. Ik zou in elk geval liever slachtoffer zijn van het eerste dan van het tweede. 

*** Altijd maar minder racisme – zie daarover bij Pinker, The Better Angels of our Nature

**** Uiteraard komen al die kenmerken afzonderlijk ook voor bij veel andere ideologieën.


- anticommunist als contrast met mij vroegere idealen,

maandag 15 april 2024

De stemtest, en andere kortjes


Stemtest
     Bart Brinckman schrijft dat de stemtest van De Standaard van ‘pedagogisch onschatbare’ waarde blijft. Om zeker te zijn dat we die eigen lof niet zouden missen, staat de boodschap zelfs in de kop. Hij verwijst ook naar Kahneman die mensen ‘als feilbare wezens’ had getypeerd, wezens ‘die zich laten leiden door irrationele motieven, gekoppeld aan weinig zelfkennis en veel zelfoverschatting.’ Op de verkiezingen toegepast wordt dat: ‘Ja, kiezers stemmen soms onbewust, met de onderbuik, op gevoel.’ Mag ik aannemen dat Brinckman zichzelf niet bij die kiezers rekent? Dat hij van zichzelf denkt dat zijn politieke sympathieën en antipathieën rationeel bepaald zijn? En dat hij de passages bij Kahneman over het verschil tussen rationeel denken en rationaliseren wat vergeten is.
    Zelf heb ik in elk geval de nodige ervaring opgedaan met stemtesten. Ik weet ongeveer welke antwoorden ik moet invullen om uit te komen bij de partij waarop ik hoe dan ook wil stemmen.

Achterstelling van mannen
     Doctoraal onderzoeker Sybren Heyndels vindt dat mannen op een aantal terreinen ‘structureel achtergesteld’ zijn. Zijn belangrijste voorbeeld is het onderwijs, waarvan de spelregels – discipline, stilzitten, zwijgen – beter passen bij de mentaliteit van meisjes dan die van jongens. Als gewezen leraar kan ik dat bevestigen. Maar ik zou de spelregels daarom niet veranderen, zoals ik de spelregels van de Amerikaanse basketbalcompetitie ook niet zou veranderen om blanke mannen betere kansen te bieden. Niet iedereen kan even goed zijn in alles; daarom moeten we nog niet van ‘achterstelling’ spreken.
     Ik leer ook iets nieuws, en wel over het tweejaarlijkse Global Gender Gap Report. Men onderzoekt voor dat rapport veertien variabelen en men gaat na of de uitkomst gelijk of ongelijk is voor mannen en voor vrouwen. Denk bijvoorbeeld aan de vertegenwoordiging van de twee genders in het hoger onderwijs. Als mannen en vrouwen het even goed doen, is het eenvoudig. Dan noemt men dat ‘gelijkheid’. Daarna wordt het moeilijker. Als mannen er beter afkomen dan vrouwen, noemt men dat ‘ongelijkheid’. Maar als vrouwen er beter afkomen dan mannen, noemt men dat ... ‘gelijkheid’. Heyndels noemt zoiets terecht een ‘selectieve blindheid in de methodologie’. 

Het regeringsrapport
     Ik denk er niet aan om het regeringsrapport van De Standaard te lezen. Alleen snel even controleren of Tinne Van der Straeten ‘heel goed’ gekregen heeft. Dat heeft ze.

Oorlog in Gaza
     Interessant artikel over Gaza waarin voor één keer de militaire, en niet alleen de humanitaire, kant van de zaak belicht wordt. Ik citeer: ‘Volgens het Israëlische leger zijn 13.000 terroristen gedood in Gaza. Dat kan een overschatting zijn; in elk geval is Hamas daarmee niet compleet vernietigd – vóór de oorlog werd het aantal strijders op 30.000 geschat.’

Cultuur 
   
 Een interview met theaterdirecteur Milo Rau. Ik lees alleen de vet afgedrukte quote: ‘In het neoliberale Vlaanderen speelt cultuur amper nog een rol van betekenis. In Duitsland en Oostenrijk is cultuur bijna even belangrijk als economie.’ Ik begin weg te dromen over Duitse en Oostenrijkse cultuurbudgetten die de helft van het Bruto Binnenlands Product bedragen. Maar Rau zal wel iets anders bedoelen.

Zee
     Ik doorloop altijd de stukken van de reeks Het uitzicht. Artiest Ruben Mardulier woont in Oostende. ‘Mijn appartement ligt met de rug tegen de dijk en is gericht naar het binnenland. Ik vind het eigenlijk heel aangenaam om de zee niet te zien, want zo moet ik bewust beslissen om het strand op te zoeken. Mocht het de hele tijd voor me liggen, dan zou ik minder behoefte hebben om buiten te komen.’
     Zó waar. Maar het is ook aangenaam om de hele tijd vanuit je appartement de zee wél te zien, al kom je dan inderdaad minder naar buiten. Ik los dat op door voor het minste het geringste naar de winkel te gaan.
 

Rood
     Een column van schrijver en dichter Hans Depelchin. ‘De meesten onder ons zeggen “rood” tegen “rood”, maar het is niet helemaal zeker dat iedereen dezelfde kleur ziet.’
     Inderdaad. Zien we hetzelfde rood? Toen ik twaalf was, stelde ik mij voor het eerst de vraag. Toen ik achttien was, las ik het antwoord bij Lenin (Empiriocriticisme en materialisme): rood was altijd hetzelfde want het ‘weerspiegelde’ 450 miljoen ethertrillingen per seconde. En toen ik tweeëndertig was, las ik bij Karel van het Reve dat het antwoord van Lenin niet terzake deed. Uit de column in De Standaard heb ik begrepen dat Patricia De Martelaere, Wittgenstein en Lacan het ook niet met zekerheid wisten. Ik zou het aan mijn FB-vriend Hugo Maes moeten vragen.

Makkelijk
     Een goede kop moet ertoe aanzetten om het stuk eronder te lezen, maar soms is een kop zo goed, dat je geen aandrang voelt om verder te lezen. Precies zo’n kop vond ik op de laatste bladzijde van DS 12/4: ‘Demir kan de elektriciteitsprijs makkelijk doen zakken.’ Makkelijk! Bij zo’n kop voel ik een glimlach over mijn gezicht komen. Ik word overspoeld door een golf van mildheid. Hoe leuk is het niet te overwegen dat er onbedorven mensen bestaan die zulke zaken niet alleen schrijven, maar ze ook menen. Zonder hen zou de wereld een hardere plek zijn.

Mannenstemrecht
     In mijn stukje Mannenstemrecht had ik een opiniestuk van Arthur Hendrikx op de korrel genomen. Hendrikx had voorgesteld om mannen hun stemrecht af te nemen en had daarvoor zijn redenen opgegeven. Maar misschien moesten we dat lezen als een grap, schreef een lezers. Ik geloof dat die lezeres gelijk heeft. Het artikel vermeldde twee keer dat het geen grap was, maar die bewering kan een onderdeel van de grap geweest zijn.
      De volgende vraag is dan: was het een goede grap? Jonathan Swift schreef ooit een satrisch stuk met de title A Modest Proposal for Preventing the Children of Poor People from Being a Burthen to Their Parents or Country, and for Making Them Beneficial to the Publick. In dat stuk stelde hij voor dat arme mensen in Ierland hun baby
s zouden verkopen als delicatessevlees voor de rijkelui. Dat was een goede, maar wrange grap. Het voorstel zelf was natuurlijk niet ernstig bedoeld, maar de motivering volgde wel een indrukwekkende logica, waar niets tegen in te brengen viel – als je tenminste de immorele premisse een keer had aanvaard. 
     In het stuk van Hendrikx, vond ik dat de logica wat minder indrukwekkend was.

Euthanasie
     De stukken over euthanasie, naar aanleiding van de opinie van CM-voorzitter Van Gorp, sla ik meestal over. Ik denk niet graag aan en over de dood. De collectivistische gedachte dat het leven ‘voltooid’ is wanneer men niet meer nuttig is, staat mij tegen. Lenin vond zelfmoord normaal voor een militant die geen bijdrage meer kon leveren aan de klassenstrijd. Ook de individualistische gedachte dat het leven zinloos wordt als men niet meer ten volle kan ‘genieten’ lijkt mij beperkt. Maar dat een mens zelf mag kiezen om het leven, waar hij niet om gevraagd heeft, te beëindigen, dat lijkt mij inderdaad wel het minste waar hij recht op heeft.
    Anderzijds heeft Van Gorp er de vergrijzingskosten bij gehaald. Dan wordt het moeilijker. Als men bijvoorbeeld begint met een leeftijdsgrens vast te leggen voor levensreddende ingrepen of voor dure medicijnen, dan krijgt men delicate dilemma’s op zijn bord. Je kunt die dilemma’s benaderen vanuit de relatie tussen hele generaties: hoeveel solidariteit wil de jonge, werkende bevolking opbrengen voor de oudere bevolking op rust. Je kunt die ook benaderen vanuit het gezin: hoeveel welstand willen kinderen inleveren om hun ouders of grootouders te laten overleven.
      Ten gronde kun je de kwestie misschien nog het beste individueel benaderen: hoeveel van wat men verdient in zijn werkende leven wil men opzij leggen voor een verzekering waarmee men later zo lang mogelijk van alle medische hulp te kan profiteren. In de Lotus Eater vertelt Somerset Maugham het verhaal van een hedonist die beslist heeft zijn hele bezit op te gebruiken tijdens zijn ‘goede jaren’ om dan zelfmoord te plegen als hij zestig is. Er zit iets huiveringwekkends in die premisse.

Zwarte Juliet
     Op vrtnws lees ik een artikel over een Londense theaterproductie van Romeo and Juliet met een zwarte hoofdrolspeelster. De kop boven het stuk luidt: ‘Hoop racistische reacties op zwarte actrice in nieuwe versie Romeo and Juliet in Londen.’ Er wordt één reactie geciteerd: ‘Juliet is een blanke vrouw. Waarom moet die rol nu gespeeld worden door een zwarte persoon? Blijf af van bestaande verhalen en verzin er nieuwe.’ Zo’n reactie is helemaal geen bewijs van racisme, eerder van nostalgie en van misschien overdreven respect voor de canon. Dat is ook de mening van professor Joossens die in het artikel geciteerd wordt.
     Ik heb zelf geen bezwaar tegen een zwarte Juliet – zeker niet in toneel, opera of ballet – wat nog altijd iets anders is dan in film. Als dat meisje als beste uit de audities kwam, waarom niet? Als ze de jambische pentameters maar onder de knie heeft. Maar ik vind, in tegenstelling tot professor Joossens, een zwarte actrice nu ook weer geen meerwaarde. De professor verwijst naar de evolutie in de Shakespeare-traditie. Dat Juliet vroeger door een jongen werd gespeeld. Zeker, zeker. We weten dat dankzij Shakespeare in Love met de verrukkelijke Gwyneth Paltrow, en Stage Beauty met de verrukkelijke Claire Danes.
     Maar als je het mij vraagt was het inderdaad een soort vooruitgang - als men in de kunst van vooruitgang kan spreken - toen men enkele decennia na Shakespeare eindelijk de vrouwenrollen door vrouwen liet spelen, en was het opnieuw een soort vooruitgang toen Zeffirelli en Luhrman de verliefde adolescenten van Shakespear door echte adolescenten lieten vertolken. Of toen, om een ander stuk te nemen, Oliver Parker ervoor koos om Othello door een zwarte acteur te laten spelen, en niet door een geschminkte blanke. Allemaal artistieke winst. Maar een zwarte Juliet betekent voor mij artistiek winst noch verlies. 

zondag 14 april 2024

Daniel Kahneman (1934-2024)

 


     Ons feilbare denken van Daniel Kahneman heb ik in korte stukjes gelezen, in de kantine van het Lierse jeugdvoetbal. Terwijl mijn zoon aan het trainen was, verbeterde ik eerst een stapeltje toetsen van mijn leerlingen en sloeg dan het boek open. Het is een boek dat sindsdien door mijn hoofd is blijven spoken*. Het is verbazingwekkend eenvoudig geschreven, ik begreep bijna elke zin, en alles wat erin beweerd wordt, gaat terug op psychologisch onderzoek, van Kahneman of van anderen. Bij dat onderzoek van anderen zijn nogal veel spectaculaire experimenten – over priming bijvoorbeeld – die achteraf niet dupliceerbaar bleken, maar dat wist ik toen nog niet.
 
     Je kunt Kahnemans boek lezen als een zelfhulpboek**. Je leert er uit om sceptisch te kijken naar je evolutionair tot stand gekomen intuïties. Die kunnen je in het dagelijkse leven tot foute beslissingen leiden. Ik las er voor het eerst over de ‘regressie naar het gemiddelde’, en het voorbeeld waarmee het hoofdstuk opende, was heel erg van toepassing op mijn praktijk van lesgeven – en op de training die mijn zoon een beetje verder aan het volgen was.
     Kahneman verklaarde namelijk het raadsel waarom een leerling of een voetballer na een complimentje de volgende keer minder goed presteert, en na een uitbrander de volgende keer beter presteert. Veel leraren en voetbaltrainers hebben dezelfde ervaring, en besluiten daaruit dat ze zuinig moeten zijn met complimentjes en kwistig met uitbranders. Maar eigenlijk hebben die er niet veel mee te maken. De leerling presteert na een uitzonderlijk goede prestatie – vandaar het complimentje – of na een uitzonderlijk slechte prestatie – vandaar de uitbrander – gewoon weer op zijn normale niveau. Als het zo zat, dacht ik, kon je beter veel complimentjes geven: het hielp wel niet, maar het kon geen kwaad, en het maakte het leven aangenamer voor iedereen.
      Ook het hoofdstukje over ‘Afkeer van verlies’ verduidelijkte veel. Ik ging in die tijd wel eens naar De Slegte, zowel om boeken te verkopen als om boeken te kopen. Ik had de grootste moeite om een niet gelezen boek waar ik 5 euro voor kreeg los te laten, terwijl ik zeker wist dat ik datzelfde boek niet zou kopen, zelfs als het maar 5 euro kostte. Het afstaan van een boek woog zwaarder dan het verwerven van een boek, ook al ging het om hetzelfde boek en om dezelfde prijs. De ‘afkeer van verlies’-reflex verklaarde voor mij ook waarom veel mensen vinden dat hun levenstandaard gedaald is, terwijl die in werkelijkheid gestegen is. Die mensen voelen scherp aan dat ze zich bepaalde uitgaven niet meer kunnen veroorloven en ze vergeten welke andere bijkomende uitgaven ze zich ondertussen wel veroorloven.
     Uit Kahnemans werk wordt vaak door economen als Paul De Grauwe een argument gepuurd tegen het een te vrij kapitalisme. De vrije markt, zo gaat de redenering, vertrekt van de verkeerde veronderstelling dat mensen op rationele manier hun eigenbelang nastreven. Kahneman is daar heel sceptisch over: volgens hem weten mensen namelijk niet goed wát hun eigenbelang is. Ze weten niet wat hen gelukkig maakt, ze maken zich een foute voorstelling van wat hen in het verleden gelukkig gemaakt heeft, en ze voorspellen fout wat hen in de toekomst gelukkig zal maken.
      Bij die stelling horen echter twee nuances. Ten eerste zijn de mensen ook weer niet helemáál fout over wat hen gelukkig of ongelukkig maakt. Ze herinneren zich verkeerd – om een voorbeeld van Kahneman aan te halen – hoe pijnlijk een bepaalde chirurgische ingreep is geweest. Maar ze weten nog heel goed dát de ingreep pijnlijk was. En ten tweede is er geen goed alternatief voor de eigen beslissingen. Als anderen de beslissingen voor jou nemen, zijn ze even vatbaar voor het ‘feilbare denken’ – en wellicht nog meer, aangezien ze de gevolgen van hun fouten niet zelf moeten dragen.
      Kahneman lezen was voor mij een goede remedie tegen wishful thinking. Ik heb bijvoorbeeld een hekel aan grootschaligheid, en ik ga er dan ook gemakkelijk van uit dat die grootschaligheid –  waar ik dus een hekel aan heb – leidt tot verstarring en inefficiëntie. Maar Kahneman bewijst vrij overtuigend het tegendeel. Kleine bedrijven zijn bang van risico’s omdat één verkeerde beslissing kan leiden tot het faillissement. Een groot bedrijf daarentegen kan tegen een stootje. Een bepaalde afdeling kan best een risico nemen, gesteund door een collectief bestuur. Als het verkeerd uitdraait zijn er genoeg andere afdelingen die het verlies opvangen.
      Nog groter is mijn afkeer voor rigide procedures. Ik geloof meer in een samenspel van procedure, intuïtie en ervaring. De handboeken van Nederlands staan vol procedures en schema’s die de leerkrachten en de leerlingen kunnen volgen om succesvol taken uit te voeren. Ik bekeek die met afgrijzen. Ik improviseerde liever een eigen aanpak, en als die niet lukte, probeerde ik een andere. Als die wel lukte, schaafde ik die bij. Nu weet ik niet of men dat voor het onderwijs onderzocht heeft, maar Kahneman citeert onderzoek naar brandbestrijding. Een brandweerteam onder leiding van een ervaren brandmeester die op zijn ‘gevoel’ afgaat, presteert slechter dan een team dat stap voor stap de standaardprocedure volgt zonder veel te kijken naar de speciale omstandigheden van de brand***. Ik had liever gehad dat het onderzoek tot een tegenovergestelde conclusie had geleid.
     Soms is het ook omgekeerd en haalt Kahneman onderzoek aan waarvan de conclusies mij goed uitkomen. Maar dat onderzoek geloof ik dan niet helemaal. Zo is Kahneman een van degenen die beweren dat hoge vergoedingen voor ceo’s of financieel analysten overbodig zijn: je zou het bedrijfsbeleid even goed kunnen laten bepalen door een ongeschoolde medewerker aan een roulettewiel te laten draaien; je zou de aankoop en verkoop van aandelen kunnen laten bepalen  door een geblinddoekte aap pijltjes te laten gooien naar de financiële pagina’s van de krant waar de beleggingsmogelijkheden onder elkaar staan. Kijk, ik geloof dat eigenlijk niet, hoe graag ik ook de verloning van ceo’s tot redelijke proporties herleid zou zien en hoe graag ik ook geloof dat elk aandeel op elk willekeurig ogenblik juist geprijsd is, en dus evenveel kans maakt om te stijgen als te dalen. 
      Kahneman vertelt dat een van zijn eerste projecten erin bestond om een zo goed mogelijk examen – met praktische proeven – op te stellen om kandidaat-officieren te selecteren voor het Israëlische leger. Volgens hem was er geen enkele relatie tussen de resultaten op de proeven en de uiteindelijke kwaliteit van de bevelvoering achteraf****. Ook dat vind ik heel moeilijk om te geloven als je weet dat een simpele IQ-test al kan helpen om te voorspellen wie van een bepaalde groep kandidaten de beste kelner zal zijn. 
     Ik hou van scepticisme, maar ik sta er tegelijk sceptisch tegenover. 

 

* Ik heb voor het schrijven van dit stukje het boek niet uit de kast gehaald. Ik weet uit ervaring dat ik mij in zo’n geval allerlei dingen fout herinner. Kahneman is overigens een van de weinige auteurs die over maatschappelijke onderwerpen schrijven en toch zowel mensen van links als van rechts aanspreken. 
** Je kunt het ook gebruiken als handboek voor manipulatietechnieken, en met name voor de praktijk van nudging, door Kahneman als 
‘libertair paternalisme’ omschreven.

*** Natuurlijk zal elke ervaren brandmeester rekening houden met procedures, maar de ene zal er makkelijker van afwijken bij speciale omstandigheden. Het leuke is dat de kwestie onderzocht is door twee wetenschappers die met een verschillend vooroordeel aan het onderzoek begonnen en toch goed samenwerkten.

**** Ik ontving daarover een interessante reactie van FB-vriend Dre Driesen. ‘Er is geen enkele manier om vooraf te bepalen wie er een succesvolle gevechtspiloot zal zijn. Ze hebben allemaal dezelfde vliegvaardigheid en dezelfde training, maar wanneer het er op aankomt zijn het slechts een handvol piloten die alle overwinningen scoren. Strikte procedures kunnen heel nuttig zijn, maar ook die hebben hun limieten.’ Zo geformuleerd lijkt ook de onvoorspelbaarheid van reële kwaliteiten op het terrein geloofwaardig. Overwinning of nederlaag bij gevechtspiloten zal van zon klein verschil afhangen dat het vanuit de opleiding of vanuit de selectie onvoorspelbaar is wat het wordt.

donderdag 11 april 2024

Vanderbeeken vs. Doornaert


      Toen ik in DS van 5 april een opiniestuk zag Vlaanderen wordt slaafs, niet onafhankelijk, dacht ik, met Witte Donderdag en de Hof van Olijven nog in het geheugen, ‘laat deze kelk aan mij voorbijgaan – dit stuk lees ik niet.’ Toen ik drie dagen later een repliek van Mia Doornaert zag – Hoe irritant zijn toch die betweters van links – dacht ik weer aan die kelk en aan de Hof van Olijven, en liet het stuk opnieuw ongelezen. Maar toen de dag daarop alweer, niet één, maar twee antwoorden op Doornaert de opiniepagina’s sierden, was mijn belangstelling gewekt. Ik heb toen maar beslist om de hele zwik toch te lezen.
 
     Het eerste stuk – Vlaanderen wordt slaafs – is van Robrecht Vanderbeeken. Hij neemt nogal veel hooi op de vork: een economische analyse van de ontzuiling, een sociologische duiding van de emancipatiebetrachting, een summiere doorlichting van ethische verschuivingen door de generaties heen, en een requisitoir tegen N-VA.
     Voor dat laatste gebruikt Vanderbeeken de bekende techniek van de ‘waslijst’, waarbij 14 aanklachten worden afgevuurd – en slechts één een beetje wordt uitgewerkt. Over enkele ervan (rechterlijk activisme, gemuilkorfde onderwijsinspecties, Dalilla Hermans en Ruth Lasters) heb ik vroeger al geschreven, en ik ben het in grote lijnen oneens met Vanderbeeken. Dat moet kunnen.  Ook over de kwestie die hij wél uitwerkt, verschil ik van mening. Als ik het goed begrepen heb, heeft het Cultuurhuis Flagey een politiek samengestelde bestuursraad. Als dat dan toch zo is, dan vind ik, net als Jan Jambon, dat Vlaams Belang daar een zitje in mag hebben*. En de PVDA voor mijn part ook.
     Op enkele punten is Vanderbeeken nogal onduidelijk. Hij maakt geen onderscheid tussen de oorspronkelijke emancipatiegolven en de excessieve woke-versie ervan, bijvoorbeeld als hij spreekt over ‘de strijd tegen het racisme en voor de dekolonisatie’. Die eerste strijd heeft een respectabele stamboom, die tweede – 60 jaar na de échte dekolonisatie – is een woke constructie. Omgekeerd schetst hij het verzet tegen de emancipatiegolven als een generatieconflict tussen ‘oudere volksmilieus’ en de rebelse ‘jongere generatie’. Maar de partijpolitieke reacties – van N-VA en VB – op woke haalt hij dan weer weg uit deze sociologische context. De enige context die hij bij die partijen ziet, is de drang om te ‘verknechten’ en te ‘muilkorven.’ Die visie vertrekt van een vooroordeel: de rechtse partijen kunnen nooit een emanatie zijn van volkse verzuchtingen; ze kunnen die verzuchtingen alleen misbruiken voor hun snode plannen.
     Ook de conclusie van Vanderbeeken is eigenaardig. Hij predikt ‘verzet tegen het primaat van de politiek’ net nadat hij de kunstenaars dringend heeft afgeraden om ‘de politiek de rug toe te keren’. Moet de kunst nu politiek zijn of niet? Het antwoord van Vanderbeeken is geloof ik dat de kunst inderdaad aan politiek moet doen, maar alleen aan linkse politiek, aan ‘kritische’ politiek, en dat de rechtse politieke partijen in de bestuursraden dat maar moeten aanvaarden. Met dat laatste ga ik min of meer akkoord. De partijpolitiek moet zich niet te veel met kunst inlaten. In mijn ideale maatschappij moet ze die kunst zelfs helemaal loslaten en niet eens subsidiëren. Als ze dat niet meer doet, mogen al die partijpolitieke bestuursraden voorgoed worden opgedoekt.
     Dan het antwoord van Mia Doornaert. Die beweert dat de cultuurwereld van vandaag ‘slaafs in de pas loopt van het linkse dogma,’ of, minder polemisch verwoord, dat in die cultuurwereld links nogal oververtegenwoordigd is. Ook beweert ze dat rechtse rakkers als Jambon lankmoedige stoïcijnen zijn die subsidies blijven uitdelen aan instellingen van wie ze alleen kritiek krijgen. Ik vermoed dat Doornaert gelijk heeft. Vanderbeeken kan dan wel 14 gevallen van ‘verknechting’ aandragen. Maar voor zover ik het kan bekijken wegen veel daarvan héél licht vergeleken met de 150 miljoen subsidies die jaarlijks worden toegekend, en waarvan er veel naar 
kritische projecten gaan.
     Verder haalt Doornaert er enkele andere zaken bij: de betweterij van links, Sartre en Camus, en de uitgeverij EPO die een boek van Vanderbeeken heeft uitgegeven. ‘Die uitgeverij,’ schrijft Doornaert, ‘is destijds opgericht door de Amada, de voorloper van de PVDA/PTB.’ Dat is natuurlijk de zuivere waarheid. Ik heb in de zomervakantie van 1972 nog in de kelder van de uitgeverij manueel exemplaren van een uit het Chinees vertaald boekje gelumbeckt. Het heette: Marxisme-leninisme of revisionisme - Nogmaals over de meningsverschillen tussen kameraad Togliatti en ons. De uitgeverij heette toen al EPO. Weinigen weten vandaag nog waar die letters vandaan komen. Ze komen van Education Prolétarienne – Proletarische opvoeding.
     Maar 1972 is wel heel lang geleden. Toen mijn vrouw in de jaren 80 bij EPO werkte, was de uitgeverij al lang opgehouden met boekjes over kameraad Togliatti uit te geven, en ook daarna zijn EPO en de PVDA blijven evolueren. Ik begrijp dat een polemiste als Doornaert graag herinnert aan de banden die bestaan tussen EPO en de PVDA, en tussen de banden die bestaan hebben tussen de PVDA en het Noord-Koreaanse regime. Tenslotte worden extreem-rechtse partijen op basis van heel wat dunnere dossiers in verband gebracht met het nazisme. Maar de ketting Vanderbeeken–EPO–PVDA–Amada–Noord-Korea is wel erg lang. Ik ken nog auteurs die bij EPO hebben uitgegeven, en die nochtans weinig met Noord-Korea, met het communisme of zelfs met links te maken hebben. 
     Tot slot: het antwoord van Vanderbeeken op Doornaert. Dat is veruit het zwakste van de drie stukken. Hij verwijt Doornaert dat ze spreekt over een “woke-dictatuur”, terwijl dat woord, tussen aanhalingstekens, nergens in de tekst staat. ‘De strategie van anti-woke,’ schrijft Vanderbeeken, ‘is: de aandacht verleggen van de sociaal-economische machtsverhoudingen naar culturele tegenstellingen.’ Dat is een onzinnige aanklacht omdat woke er zelf mee begonnen is met die aandacht te verleggen. Daar zijn ook veel linksen het over eens. Bovendien staat Doornaert op sociaal-economisch vlak waar ze altijd heeft gestaan: centrumlinks, in die mate dat ik als ik haar lees wel eens liberale kriebels in de keel krijg.
     Nu was Doornaert zelf inderdaad wat hard geweest toen ze Vanderbeeken een zelfgenoegzame, irritante betweter had genoemd, behept met een ‘onwankelbare zekerheid van het eigen gelijk.’ Ik vind dat ook allemaal maar ik schrijf het niet. En misschien had Doornaert moeten zwijgen over Noord-Korea. Maar wat Vanderbeeken daar allemaal op antwoordt! Doornaert wil ‘via stemmingmakerij rancune aanwakkeren … desinformatie als politiek wapen … chaos creëren … kortademige knallen die het debat overschreeuwen.’ En het mooiste is dat Mia en andere ‘anti-wokies’ volgens Vanderbeeken ‘de media overspoelen’. 
     Worden de media overspoeld door anti-wokies? Wordt De Standaard overspoeld door anti-wokies? Worden vrt en vtm overspoeld door anti-wokies? Ik betwijfel het. En is het alleen Doornaert die het debat overschreeuwt, beste heer Vanderbeeken?

* De rechtbank heeft geoordeeld dat Vlaams Belang volgens het Cultuurpact niet automatisch recht heeft op bestuursraadszitjes, of althans dat een klacht daaromtrent onontvankelijk was. Dan is dat zo. Maar is het billijk dat de andere partijen een concurrerende partij uitsluiten? 

woensdag 10 april 2024

Mannenstemrecht


     Arthur Hendrikx is een filosoof maar geen hele goeie. In De Standaard (10 april) schrijft hij een stuk onder de kop ‘Neem mannen hun stemrecht af.’ Aangezien de lezer zal denken aan een grapje, verduidelijkt de inleiding dat het om een ‘ernstig’ voorstel gaat, en in de tekst zelf noemt de filosoof het een ‘onironische oproep’.
      Vergeleken met andere opinies die in De Standaard verschijnen, is het stuk redelijk goed beargumenteerd, zonder veel tegenstrijdigheden, wat bewijst dat die jongen toch iets geleerd heeft op de filosofieschool. Hij heeft kennis genomen van een ‘naakt statistisch feit’ namelijk dat mannen rechtser stemmen dan vrouwen. Hij haalt aan dat vrouwen gemiddeld intelligenter en empathischer zijn dan mannen. Hij wijst erop dat terroristen, verkrachters, seriemoordenaars en daders van school shootings vooral mannen zijn. En hij belooft, steunend op peilingen, dat Groen de verkiezingen zou winnen als alleen vrouwen mochten stemmen, en dat Vlaams Belang pas op de derde plaats zou eindigen. Dat is natuurlijk een uitstekend argument voor iemand die Groen boven Vlaams Belang verkiest. Iemand die zoals ik niet hoog oploopt noch met Groen noch met Vlaams Belang, heeft er evenwel niet veel aan.
      Er valt op de redenering nog meer af te dingen. Dat vrouwen gemiddeld intelligenter zijn dan mannen, dat is geloof ik niet waar. Maar de filosoof had een verwant argument kunnen gebruiken dat wel waar is: dat er meer extreem domme mannen dan extreem domme vrouwen bestaan. Goed dat past in zijn straatje. En misschien zijn vrouwen inderdaad empathischer dan mannen, waardoor ze minder egoïstisch reageren bij maatschappelijke dilemma’s. Dat is mogelijk. De volgende vraag is dan: hechten vrouwen door die empathie dan ook minder belang aan rationele afweging? En is dat een goede of een kwalijke eigenschap als het op politieke beslissingen aankomt?
     Ondertussen is evenmin bewezen dat de linksere voorkeur van vrouwen veel, of uitsluitend, met die intelligentie of met die empathie te maken heeft. Als mannen en vrouwen, om biologische of culturele redenen, zo verschillend zijn als de filosoof beweert, dan zijn er misschien nog andere kenmerken die het links/rechts-verschil verklaren. Misschien zijn vrouwen volgzamer tegenover de morele autoriteiten van het ogenblik, of het nu de katholieke kerk van vroeger was, of de links-liberale mediaconsensus van tegenwoordig. Mocht ik tijd en zin hebben, dan zou ik nog andere verschillen kunnen bedenken, en met nog wat meer tijd en zin zou ik statistieken kunnen opzoeken om mijn bedenksels te onderbouwen.
      Ook over de premisse van de gewelddadige mannen – terrorisme, verkrachtingen, seriemoorden, school shootings – valt iets te zeggen, namelijk dat die geweldenaars een extreem kleine minderheid van de mannen vertegenwoordigen*.  Die minderheid is zo extreem klein dat ze moeilijk een collectieve ontzetting uit een belangrijk burgerrecht kan rechtvaardigen. Vandaag komen terroristen meestal uit het moslimmilieu. De filosoof zal het met mij eens zijn dat dat onvoldoende reden is om het stemrecht van alle moslims af te nemen. Ook zijn er in elke maatschappij groepen waarin meer gewelddadige criminaliteit aanwezig is dan in andere, wat alweer onvoldoende reden is om het stemrecht van die groepen af te nemen.
     Een andere zwakke schakel in de redenering van de filosoof is het amalgaam dat hij maakt van ‘conservatief’, ‘rechts’, ‘extreem rechts’ en ‘extremistisch rechts’. Zelf ben ik bijvoorbeeld ‘rechts’ en mijn hart bloedt als iemand mij ‘extreem rechts’ noemt, maar ik heb in elk geval geen last van de extremismen die de filosoof opsomt: ‘klimaatnegationisme’, ‘uithollen van de rechtstaat’, ‘racisme’, ‘misogynie’ en ‘lgbti-haat’. De rechtsen die ik ken hebben daar ook geen last van. Mogen wij dan wél stemmen? Of moeten we het eerst eens zijn met de filosoof over het asiebeleid, het klimaatbeleid, de verhoudingen binnen de trias politica, de noodzaak om extreem rechts op X te censureren, en over de kleurenblinde dan wel de positieve-discriminatie aanpak van de multiculturele samenleving?
     De filosoof geeft toe dat de afschaffing van het algemeen stemrecht die hij voorstelt geen ‘ideale situatie’ is.  Hij probeert die toegeving als volgt af te zwakken: ‘Honderden jaren mochten vrouwen niet stemmen; waarom de rol niet eventjes omdraaien … Misschien kan het stemrecht slechts écht algemeen worden als de genderverhoudingen gelijk zijn getrokken door de macht radicaal over te hevelen naar het historisch verdrukte gender.’
       Het is natuurlijk waar dat de vrouwen lange tijd niet mochten stemmen. Ik zag twee weken geleden een mooie film die daarover ging: Cè ancora domani, en enige tijd terug een andere over hetzelfde onderwerp: Die göttliche Ordnung. De discriminatie die in die films getoond en gehekeld wordt betekende overigens niet dat vrouwen indertijd helemaal géén politieke invloed hadden. Zo had ik een katholieke overgrootmoeder – een boerendochter – die met een liberale handelaar getrouwd was. Bij de verkiezingen nam zij de twee zonen van het gezin apart om hen duidelijk te maken dat ze op de katholieke partij moesten stemmen. Dat waren in dat gezin dan twee katholieke stemmen tegen één liberale. Had zijzelf en haar drie dochters mogen stemmen, dan zouden er zes katholieke stemmen tegen één liberale geweest zijn.
      Maar los daarvan was het natuurlijk een onrechtvaardige toestand. En dan zie je altijd lui die voorstellen om dat onrecht uit het verleden recht te trekken door tijdelijk nieuw onrecht in te voeren. Lenin vond dat de burgerij tijdelijk van het stemrecht moesten worden uitgesloten om de ongelijkheid van het verleden recht te trekken. Bij woke gaat men meestal helemaal tot de slavenhandel terug om allerlei gekke maatregelen voor te stellen.
      En hoe moet het plan van de filosoof worden uitgevoerd? En dan heb ik het niet eens over de vraag of het stemrecht voorbehouden moet blijven voor cisvrouwen, dan wel voor iedereen die desgevraagd met zij/haar ondertekent. ‘Met graagte,’ schrijft de filosoof, ‘zou ik als man mijn stem afgeven.’ Dat is zijn goed recht, dat hij makkelijk kan afdwingen door bij de volgende verkiezingen blanco te stemmen. Hij kan zelfs pamfletten in de brievenbussen van zijn buren stoppen waarin hij mannen, en zeker rechtse mannen, oproept om net zoals hij blanco te stemmen. Maar wat doet hij dan met mannen zoals ik die hun stem niet ‘met graagte’ afgeven? Moet over zo’n belangrijke wetswijziging dan niet democratisch worden beslist? Per referendum? Met een gewone meerderheid? En mogen bij dat referendum zowel de mannen als de vrouwen, cis en trans, meestemmen?**
      De filosoof is niet de enige die het stemrecht zou willen beperken. Ik ken een libertair die ambtenaren zou uitsluiten van het stemrecht. Een andere is voorstander van het cijnskiesrecht: alleen wie belastingen betaalt, mag mee beslissen over de hoogte en de bestemming van die belastingen. Een meer technocratisch ingestelde FB-vriend is voorstander van een meervoudig stemrecht: wie een hoog IQ heeft mag meer stemmen uitbrengen dan wie een laag IQ heeft. Ook aan hen kun je vragen hoe en door wie de wetswijziging moet worden goedgekeurd. Vanaf welk IQ bijvoorbeeld mag je meestemmen om te beslissen of IQ al dan niet een rol speelt bij het stemrecht? 
     Het huidige kiesstelsel levert geen ideale resultaten op; kijk maar naar Vivaldi. En voor elke beperking op het stemrecht zijn wel enkele goede redenen te verzinnen. Maar het eenvoudigste lijkt mij toch om het goeie, ouwe Algemeen Enkelvoudig Stemrecht als een soort dogma te aanvaarden waarover niet wordt gediscussieerd. Wie wil discussiëren, moet maar een ander onderwerp kiezen. De filosoof kan dan geduldig proberen uit te leggen waarom Groen het verdient om de verkiezingen te winnen, en waarom Jordan Peterson ‘mysogynie, racisme en lgbti-haat weelderig doet tieren’. En ik kan dan geduldig proberen uit te leggen dat seksistische discriminatie altijd een slecht idee is, ook als het tegen mannen gericht is. 

*Ik wil natuurlijk niet ontkennen dat testosteron ervoor zorgt dat zelfs bij jonge mannen die niet verkrachten en geen aanslagen plegen er toch een bovengemiddeld agressie-potentieel aanwezig is. Dat probleem kan worden opgelost door de stemgerechtigde leeftijd op te trekken tot bijvoorbeeld 35 jaar. En meteen kan ook de bovengrens op 65 jaar worden gebracht, want oudere mensen hebben meer last van angst en ook daardoor kunnen ze voor de verkeerde partijen stemmen.
  ** Ik heb die vicieuze cirkel in het hart van de democratie ooit al in een ander stukje aangehaald: 

zondag 7 april 2024

Decadentie, onderbevolking, vergrijzing


        Als de Amerikaanse conservatieve columnist Ross Douthat om zich heen kijkt, ziet hij overal tekenen van verval en decadentie*. Bij die tekenen horen de demografische curves die overal aan het dalen zijn. Om de bestaande bevolking in stand te houden, zou een vrouw gemiddeld 2,1 kinderen moeten hebben. In de meeste Westerse landen is dat gemiddelde 1,7. Als we die trend lang genoeg volhouden blijft er geen Westerling meer over. Op wereldvlak stijgt de bevolking nog, maar steeds minder. In India krijgen de vrouwen gemiddeld 2 kinderen, en in China 1,1. Alleen in Afrika gaan men koppig door met veel kinderen te krijgen. In 2003 dacht men dat de bevolking daar – nu 1,2 miljard – aan het einde van eeuw zou stabiliseren rond 2 miljard. Ondertussen denkt men dat het 4,5 miljard zal worden. Afrika is volgens Douthat dan ook het continent dat momenteel ontsnapt aan de algemene decadentie.  

                                                                    *     

Zelf vind ik dat het met de wereldbevolking best wat minder mag. Als kind leerde ik op school dat er 3 miljard mensen op aarde waren. Dát was al veel.  En toen kwam het Rapport van de Club van Rome dat ons vertelde dat onze grondstoffen eindig waren. Dat rapport had ongeveer alles fout, geloof ik, maar de grondgedachte moet wel juist zijn: de grondstoffen op aarde zijn eindig. Ik weet niet of de grondstoffen waar we bij kunnen, of waar we later bij zullen kunnen, genoeg zijn om de mensheid nog 10.000 jaar dan wel 10 miljoen jaar, van het nodige te voorzien. Maar het maakt een heel verschil uit of die mensheid uit 8 miljard of uit, laat ons zeggen, 500 miljoen mensen bestaat. Zo’n kleinere mensheid zou het met dezelfde middelen 16 keer langer kunnen uithouden. Aan de andere kant: dan zouden er in totaal evenveel mensen geweest zijn. Tel uit je winst, zullen cynici zeggen, er misschien aan toevoegend dat de zon binnen 7 miljard jaar toch zonder brandstof zal vallen. Als we tegen dan nog altijd niet sneller dan het licht kunnen reizen, zijn we er hoe dan ook aan voor de moeite.
       Douthat schijnt het beginsel toegedaan dat er nooit genoeg mensen zijn. Hij citeert God die in Genesis 1.28 aldus tot de mensen sprak: ‘Weest vruchtbaar en wordt talrijk: vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte dat op de aarde kruipt.’ Moderne ecologisten storen zich aan die opdracht om de aarde en de dieren te onderwerpen. In die kwestie sta ik echter aan de kant van God. Met alle sympathie voor het vee en het kruipend gedierte dat op de aarde kruipt, ik vind de mens en de beschaving een mooi project.
       Anderzijds deel ik Gods enthousiasme niet voor steeds maar grote hoeveelheden mensheid. Als we in abstracte termen over de mensheid spreken, en niet over Jan, Piet, Kristien en Kathleen, ben ik meer van de kwaliteit dan van de de kwantiteit. Natuurlijk zul je op een bevolking van 8 miljard meer genieën, uitvinders en filantropen hebben dan op een bevolking van 500 miljoen, maar het oude Athene kon onder de juiste omstandigheden ook menig genie voortbrengen, al heeft de stad nooit veel meer dan 40.000 burgers gehad en al telde het hele antieke Griekenland niet veel meer dan 10 miljoen inwoners.
     Moraalfilosofisch bekeken blijft het een moeilijke aangelegenheid. Als je een filosofisch optimist bent, zoals Leibnitz, dan is het leven iets moois, en dan kan er nooit genoeg van zijn. Een filosofisch pessimist daarentegen, zoals Schopenhauer, hoopt juist op het afsterven van de levenswil. De mens moet daarin het goede voorbeeld geven en door ascese de weg vrijmaken voor het verdwijnen van planten- en dierenrijk en van de hele ‘reële wereld met al haar zonnen en melkwegstelsels’. Zo komt er eindelijk plaats voor het Niets. Wat dat Niets is, weet Schopenhauer niet, maar, redeneert hij, het kan niet veel slechter zijn dan wat we nu hebben. Ik meen mij te herinneren dat marxisten** Schopenhauer om die redenering een ‘ideologische vertegenwoordiger van de burgerij in haar decadente fase’ noemden.

                                                                * 

    Het is overigens niet nodig om over de demografie alleen te discussiëren in termen van miljoenen jaren, miljarden mensen, en biljoenen melkwegstelsels, noch om er de ontologie, de moraalfilosofie en de religie bij te betrekken. Douthat doet dat weliswaar in zijn slotalinea waarin hij een mogelijke uitkomst uit de decadentie voorspiegelt: een gelijktijdige renaissance van godsdienst en ruimtevaart: ‘So down on your knees – and start working on that warp drive.’ Maar zijn beschouwingen op kleinere schaal zijn ook de moeite voor wie minder geïnteresseerd is in God of in Star Trek***.
     We weten ongeveer waarom de demografische curve daalt. Door de voorbehoedsmiddelen zijn seks en voortplanting van elkaar losgekomen. Door de verminderde kindersterfte is het niet nodig om veel kinderen te hebben als je er toch enkele wil overhouden. Door de emancipatie kregen vrouwen een ruimer perspectief dan het moederschap. En materiële welvaart en comfort scheppen een verlangen naar nog meer materiële welvaart en comfort. Priesters gingen in de jaren zestig te keer tegen de mentaliteit van Eerst een auto en dan pas een kind. Het mocht niet baten. Volgens Douthat komt daar nog een andere reden bij: het verdwijnen van collectieve ambities. Hij geeft het voorbeeld van Israël waar het krijgen van veel kinderen gezien wordt als een middel om de Joodse staat te redden. Hij had nog beter het voorbeeld van de Palestijnen gegeven, waar men veel kinderen krijgt om de Joodse staat te kunnen vernietigen.
     Voor de decadentie-hypothese zijn de gevolgen van de verminderde fertiliteit nog interessanter dan de oorzaken. Bij de vergrijsde bevolking denken we vooral aan de kosten voor pensioenen, bejaardenzorg en ziekteverzekering. Maar er is meer dan dat. Meer welvaart met minder kinderen en kleinkinderen schijnt mensen depressiever te maken. Met de veroudering van de bevolking neemt het aantal nieuwe ondernemingen af. De bestaande bedrijven worden groter en bureaucratischer. De grote fortuinen nemen toe, want ze worden bij erfenissen minder verdeeld. Er wordt in paniek een beroep gedaan op  immigratie – die niet helpt want die migranten krijgen ook een dalende bevolkingscurve. En ten slotte wordt de samenleving meer en meer gedomineerd door autoritaire stromingen zoals een conservatief bejaardensocialisme – want wie kan nu tegen gelijke pensioenen zijn? Het enige voordeel is dat de autoritaire stromingen onder de bejaarde bevolking, of het nu nationalisme dan wel socialisme is, niet de hormonale en extremistische kenmerken hebben die typisch waren voor de vitale jaren 30.

 

* Zie ook mijn stukjes over Douthat hier en hier

** Marxisten zoals Luckacs.

*** Als de mensheid de Star Trek-droom niet kan waarmaken, zal ze vroeg of laat last krijgen van claustrofobie, denkt Douthat. Borges gebruikt voor de aarde de metafoor van de doolhof waarin we opgesloten zijn, verloren lopen en in cirkels ronddraaien. Zelf stel ik mij het heelal in elk geval voor als een plaats waar ik makkelijk verloren in zou lopen.

dinsdag 2 april 2024

Woke, Vlaams Belang, Lieven De Cauter

 


      Laten we even aannemen dat ‘woke’ een verzamelnaam is voor kwalijke extremistische ideeën en praktijken aangaande gezonde progressieve idealen: rassengelijkheid, dekolonisatie, vrouwenemancipatie, vrijheid om te kiezen hoe je je seksualiteit beleeft. Dan is het een uitstekend idee om iets tegen woke te ondernemen. Als iets kwalijk is, moet het worden bestreden. Dan rijst de vraag: hoe moet woke worden bestreden? In elk geval, denk ik dan, niet door zelf in kwalijke praktijken te vervallen, of in ronde woorden: niet op de manier die Vlaams Belang voorstelt.
 
     Vlaams Belang wil dat er een wetenschappelijke commissie komt die ‘de aanwezigheid van de woke ideologie in het hele Vlaamse onderwijs in kaart brengt’, een tuchtcommissie die kan optreden in gevallen van 
censuur, machtsmisbruik en discriminatie vanuit woke-hoek, en een regeringscommissaris waar studenten hun beklag kunnen doen over de invloed van woke. ‘In een links-dominante omgeving zoals sommige universitaire groepen, zegt Vlaams Belang, is het voor studenten niet altijd vanzelfsprekend om vrij van dogma’s hun mening te uiten.’
      Misschien kan ik Vlaams Belangers laten aanvoelen wat er fout is aan die aanpak met een klein gedachte-experiment. Veronderstel dat Vooruit of Groen zou voorstellen dat er een wetenschappelijke commissie komt die de aanwezigheid van racisme in het onderwijs in kaart brengt, een tuchtcommissie die optreedt in gevallen van raciale discriminatie bij examens, en een regeringscommissaris waar studenten van minderheden hun beklag kunnen doen – wat zouden die Vlaams Belangers daarvan zeggen? Zelf vind ik zulke anti-woke commissies en anti-racisme commissies in ieder geval een slecht idee.
     De problemen bij zo’n aanpak beginnen al bij de omschrijving van het begrip. Wat is racisme? Wat is woke? Ik heb hierboven voor woke een summiere definitie gebruikt, maar een ‘wetenschappelijke commissie’ zou daar niet ver meer komen. Bij de tegenstanders van woke heb je mensen van centrumrechts en centrumlinks, van radicaalrechts en radicaallinks, en die zullen het nooit eens worden over de afbakening van het begrip. Radicaalrechts bijvoorbeeld zal nogal gemakkelijk, vrees ik, de door haar betreurde – en reëel bestaande – ‘links-dominante omgeving van sommige universitaire groepen’ in zijn geheel als een ‘woke’ verschijnsel beschouwen.
     En wat zou een wetenschappelijke anti-woke commissie moeten opnemen in haar rapport? Dat de rector van de universiteit van Antwerpen zijn brieven ondertekent met zijn naam gevolgd door hij/hem? Dat er hogescholen zijn waar de WC-bordjes ‘heren’ en ‘dames’ vervangen zijn door een gestileerde pissijn en een toiletpot? Dat twee docenten die vergeten waren de microfoon uit te zetten toen ze iets onvriendelijks zeiden over de islam, daarvoor een heropvoedingsparcours moesten volgen? En moet dat laatste incident dan twee maal gemeld worden: een keer aan de anti-woke commissie en een keer aan de anti-racisme commissie?
     Politiek links zal de VB-voorstellen afdoen als een poging om censuur en verklikkerij te installeren in het onderwijs. Dat is geen gek argument als je denkt aan het voorstel van VB-jongeren indertijd om ‘linkse taal in het klaslokaal’ te melden via een formulier op hun website.VB antwoordt daarop dat het niet gaat om censuur te installeren, maar om censuur te bestrijden. ‘Studenten,’ schrijft VB, staan in een zwakke positie ten opzichte van mensen met autoriteit, zoals leerkrachten, docenten en professoren.’ Dat is zeker waar. Maar bijlange na niet alle leerkrachten en docenten die dominant links vertegenwoordigen, maken misbruik van de macht die bij hun positie hoort. Mijn zoon heeft les gehad van Marc Van Ranst – veel linkser vind je ze niet in Leuven – en heeft hem nochtans geen enkele keer linkse taal in zijn colleges weten gebruiken.
    En wat is machtsmisbruik? Ik heb als toenmalige linkse student les gehad van Lode Wils die luide donderpreken hield tegen het marxisme. Had ik dan naar een commissie moeten stappen om Wils aan te klagen voor indoctrinatie? Ik vind van niet. Ik had mijn hand kunnen opsteken, en het marxisme in de aula kunnen verdedigen, maar de studenten waren gekomen om Wils te horen, en niet om mij te horen. Op het examen kreeg ik, geloof het of niet, een vraag over het marxisme en ik repliceerde netjes de versie van Wils, uit angst om anders minder goede punten te krijgen. Maar ik weet niet of ik ook echt minder goede punten zou hebben gekregen als ik mijn eigen versie had verwoord. En zou twee punten minder zo’n drama geweest zijn? Bovendien vond ik het wel cool om de ‘versie van de vijand’ grondig te kennen. Misschien had ik een anoniem artikel moeten schrijven voor het studentenblad waarin ik de donderpreken van Wils probeerde te weerleggen. Dat is geloof ik het beste wat anti-woke studenten vandaag kunnen doen als ze het niet eens zijn met wat een professor vertelt.
     Er is nog een probleem met de aanpak die VB voorstelt. De partij schrijft over ‘studenten die het slachtoffer worden van woke denken of daaraan gekoppeld machtsmisbruik, discriminatie en intimidatie.’ Maar dat miskent de typische mechanismen van woke, waarin de intimidatie vaak komt van de studenten zelf, of van collega’s en gelijken, die daarbij de steun krijgen van laffe autoriteiten. We kennen die toestanden van Amerikaanse universiteiten. Het zijn studenten, soms gesteund door een minderheid van professoren, die als rechts bekend staande sprekers van de campus verjagen. Het zijn studenten die aandringen op het ontslag van professoren die politiek incorrecte uitspraken hebben gedaan. Het zijn studenten die uitstel van examens vragen om te kunnen deelnemen aan BLM-betogingen. Het zijn studenten die onlangs de NSV uit de Leuvense studentenkoepel LOKO hebben gezet. En wat doe je dáár tegen?
     Ik heb onlangs de film American Fiction gezien. Een zwarte schrijver-professor Thelonius ‘Monk’ Ellison geeft les over het verhaal van Flannery O’Conner ‘The Artificial Nigger’. Studenten protesteren omdat de professer het het n-woord van de titel ook uitspreekt. De professor houdt voet bij stuk, weigert zich te verontschuldigen, en moet, nadat de studenten bij de rector hun beklag hebben gedaan, tijdelijk verlof nemen. Ik vraag mij bij zo’n scène af, of ikzelf ook de moed zou hebben om tegen de studenten in te gaan. Ik heb het nooit moeilijk gevonden om tegen machtshebbers in te gaan. Ik had desnoods ook Lode Wils van weerwoord gediend. Ik was als leerling niet erg bang van leraren en als leraar niet erg bang van directies. Maar ik voelde mij gemakkelijk geïntimideerd door gelijken – collega’s – of door ondergeschikten – leerlingen. Een conflict met ‘het gezag’ gaat over machtsverhoudingen. Dan ben ik een rebel. Maar een conflict met gelijken of ondergeschikten krijgt snel een morele kleur. Je bent een individualist, je wil niet samenwerken, je bent niet democratisch, of je bent, zoals Thelonius ‘Monk’ Ellison, een racist.
     Bestaat dat eigenlijk écht, professoren die aangeklaagd worden omdat ze in een les over Huckleberry Finn het woord nigger gebruiken, of in een les over Chaucer het woord niggardly – wat gierig betekent? Je ziet het in films, je leest erover in romans van Philip Roth, en vindt er lemma’s over op Wikipedia. Maar het blijft moeilijk te geloven. Toch overkwam het onlangs filosoof Lieven De Cauter die les geeft aan de KULeuven en aan het RITCS. Ik had bijna geschreven: het overkwam niemand minder dan filosoof Lieven De Cauter. Hij had in een klasdiscussie de filmtitel I Am Not Your Negro aangehaald, meer nog, hij had met filosofische redenen het principiële recht verdedigd om bij het spreken over die film het woord negro uit te spreken. Ik citeer uit de getuigenis van Lieven in De Standaard: 

‘De klasdiscussie … liep volledig uit de hand. Daarna merkte ik dat studenten zich achter mijn rug en met medeweten van mijn vakhoofd en opleidingshoofd hadden uitgeschreven. Op een evaluatiegesprek kreeg ik een uitbrander van jewelste, nog nooit in mijn hele carrière was ik zo op het matje geroepen, zo vernederd. Er kon geen sprake zijn van een verzoeningsgesprek met de studenten – ik kreeg zelfs een contactverbod opgelegd. Ik mocht hen niet aanspreken in de wandelgangen …   Het echte trauma moest nog komen. Wellicht voortbouwend op het incident kreeg ik korte tijd erna op Instagram een ware lastercampagne te verwerken vanuit de account van Headquarters of the Movement (HOTM) … Er zou een dossier in de maak zijn aan mijn onderwijsintelling om mij te ontslaan. Dat kwam aan. Ik heb er een advocaat bij gehaald …[Een goed gesprek met een van mijn studenten] gaf mij eindelijk de kracht om dit te schrijven. Wat ongetwijfeld ook meespeelde, is dat ik al die tijd mijzelf heb gecensureerd om Vlaams Belang – of Bart De Wever – niet in de kaart te spelen …’ 

    Nu wil ik heel graag aannemen dat Lieven wat naïef is, en een neiging heeft tot dramatiseren en overdrijven, maar hij is bij mijn weten geen leugenaar. Wat hij hier vertelt is een sterk staaltje woke-intimidatie, terwijl Lieven zelf radicaal-links is, en volgens sommigen zelf met een voet of met een been in het woke-kamp staat. Het zijn niet alleen de revoluties, maar ook de pseudorevoluties die hun kinderen opeten.
     Ik bewonder Lieven voor de standvastigheid waarmee hij tegenover een vijandige klas de elementaire redelijkheid over woordgebruik bleef verdedigen. Misschien zou ik er mij wel met een kwinkslag vanaf hebben gemaakt, als zoiets tenminste zou kunnen, want woke mensen zijn geloof ik niet erg van de humor. Maar de gewetensnood van Lieven en van mij zou verschillend zijn geweest. Lieven weet van zichzelf dat hij een actieve antiracist is. Zijn enige morele probleem is dat hij niet in de kaart wil spelen van Vlaams Belang. Mijn morele probleem zou geweest zijn dat ik niet vereenzelvigd wil worden met Vlaams Belang, en aangezien ik sommige standpunten met Vlaams Belang deel, is dat een delicate kwestie*.
     Voor mij illustreert het geval Lieven De Cauter dat de woke-kwestie niet kan worden opgelost met wetenschappelijke commissies, tuchtcommissies, regeringscommissarissen en meldpunten. Wie zou bijvoorbeeld voor zo’n tuchtcommissie moeten verschijnen? De studenten omdat ze hun docent brutaal tegenspraken? Het vakhoofd die de studenten toeliet zich voor de cursus uit te schrijven? De evaluator omdat hij vond dat Lieven de zaak verkeerd had aangepakt? En wat zou in het rapport van de wetenschappelijke commissie moeten staan? Dat Lieven linkse of woke taal in zijn colleges gebruikte, dan wel dat zijn studenten die taal niet links of woke genoeg vonden?
     De strijd tegen woke zal anders moeten worden gevoerd. Verkeerde ideeën moeten met feiten, logica, spot, en alternatieve ideeën worden bestreden. Intimidatie moet met persoonlijke moed worden beantwoord. De overheid moet activistisch geweld beteugelen, en op sommige vlakken de neutraliteit bewaken. Politieke partijen kunnen een beperkte rol in spelen met publicaties, met berichten op de sociale media, met parlementaire tussenkomsten, of door hun invloed in bestuursraden**. Maar veel verder mag dat niet gaan. Je moet niet elk politiek idee in een beleidsvoorstel gieten. Als het gaat om woke in de aula, hoofddoeken op straat, radicalisme in de moskee, gebrek aan pluralisme in de pers***, politieke vooroordelen bij aanstelling van professoren, of racisme bij woningverhuur 
 in al zulke gevallen verwacht ik van wetgeving en overheidsinitiatieven meer kwaad dan goed. 


* Of om een extremer voorbeeld te geven. Ik zal niet snel toegeven aan de informele druk om ‘blank’ te vervangen door ‘wit’. Maar op een moment dat alleen radicale racisten nog ‘blank’ gebruiken, zal ik toch twee keer nadenken.

**Vlaams Belang heeft daar een aantal voorstellen rond. ’t Is een materie die ik niet goed ken of aanvoel. 

*** De overheid kan in sommige gevallen neutraliteit bewaken; pluralisme bewaken zal meestal onbegonnen werk zijn.