dinsdag 26 december 2017

Othman El Hammouchi vs. Hendrik Bogaert?


     Othman El Hammouchi is een achttienjarige filosoof, gelovig moslim en conservatief. Hij is erg slim, heeft veel boeken gelezen van andere erg slimme conservatieven, en als hij een stukje schrijft, kun je daar niet gauw-gauw een redeneerfout in aanwijzen. ’t Is eens wat anders dan de hoofdartikels in onze kranten.
     El Hammouchi heeft zich nu ook bemoeid met het hoofddoekenverbod* van Hendrik Bogaert (CD&V). ’t Is een ‘flagrante aanslag op de liberale rechtstaat,’ beweert El Hammouchi. En in een adem voegt hij eraan toe dat hij zelf ook géén voorstander is van die liberale rechtstaat  – die hij de ‘politieke status-quo’ noemt. Maar hij verwijt Bogaert dat hij niet consequent is en dat hij niet ‘expliciet’ zegt, naar het voorbeeld van de doopformule: ja, ik verzaak de liberale rechtstaat en al zijn werken en al zijn pomperijen.**
     In het tweede deel van zijn stuk gaat Othman in op de kwestie van religieuze symbolen voor publieke ambtenaren***. Hij betoogt dat een verbod daarop strijdig is met de liberale principes. Maar die liberale principes, dat weten we uit de vorige alinea, zijn niet de zijne. Zo’n redeneertrant waarbij je de principes van de tegenstrever tegen hemzelf gebruikt, noemde men vroeger een ‘argumentum ad hominem’****. Je bedient je van argumenten die je zelf niet voor waar houdt maar waarvan je weet dat je opponent dat wel doet. ’t Is een aardig trucje, maar ik van mijn kant probeer er zo weinig mogelijk gebruik van te maken.
     Het argument tegen religieuze symbolen voor ambtenaren heeft El Hammouchi als volgt samengevat: ambtenaren die dergelijke symbolen dragen, laten een afkeuring blijken van mensen wier levensstijl niet strookt met de gesymboliseerde religie. (We kunnen denken aan de homoseksueel die zich moet aanbieden bij een zich als moslima afficherende ambtenaar. Misschien voelt die homoseksueel zijn ‘levensstijl wel in vraag gesteld’.) El Hammouchi weerlegt dat argument met enig succes door erop te wijzen dat afkeuring van een ‘levensstijl’ geen afkeuring van de persoon inhoudt, dat geen enkele ‘levensstijl’ boven mogelijke afkeuring verheven is, en dat, als die afkeuring niet van de ambtenaar komt, dat ze dan toch zal komen van andere burgers ‘[in] de supermarkt of [bij] de bakker’.
     Maar daarmee weerlegt El Hammouchi hoogstens een slordige versie van het argument. De sterkere versie van het argument luidt dat ambtenaren te allen tijde neutraliteit moeten uitstralen zodat vrees voor, of vermoeden van, een partijdige behandeling zoveel mogelijk wordt uitgesloten. Tegen díe formulering lijkt de weerlegging van El Hammouchi mij machteloos.
     In zijn laatste alinea beweert El Hammouchi dat zijn tegenstanders de drogreden van compositie gebruiken, dat ze de eigenschap van het deel verwarren met de eigenschappen van het geheel. De neutraliteit van de staat in zijn geheel, beweert Hammouchi, komt niet tot stand door de neutraliteit van zijn afzonderlijke ambtenaren. Die komt door tot stand ‘door de neutraliteit van hun dienstverlening’. Maar het verwijt van de drogreden is niet correct. De staat moet inderdaad neutraal zijn in zijn dienstverlening, zoals El Hammouchi zegt, maar die neutraliteit komt precies tot stand doordat zijn ambtenaren neutraal zijn in hun dienstverlening. De neutraliteit van de delen zorgen hier voor de neutraliteit van het geheel. De staat moet daarnaast ook neutraliteit uitstralen, en die uitstraling komt – zeker gedeeltelijk – alweer tot stand doordat zijn ambtenaren die neutraliteit uitstralen.*****


 

* Het stuk van El Hammouchi vind je hier. Het is een antwoord op een stuk van Nick Mertens in Doorbraak (hier). Bogaert stelt voor om ‘grotere en zichtbare’ religieuze tekens te verbieden voor ‘gemeenschappen met meer dan 5 % aandeel van de bevolking’. Dat komt neer op niet veel meer en niet veel minder dan een hoofddoekenverbod op straat.
 
 ** Het verwijt van El Hammouchi is niet helemaal terecht. Bogaert verwerpt wél expliciet de consequente benadering van de liberale rechtstaat. Hij noemt die benadering ‘liberal’ en ‘Amerikaans’ (hier).  Bogaert vindt dat, als de staat de vrije markt mag inperken, die inperking zich ook mag uitstrekken tot de manier waarop we ons kleden. Ik heb een probleem met de twee inperkingen. De kwestie is verder deze: Bogaert en El Hammouchi vertrekken allebei van een ‘communitaristische’ zienswijze. Als je die zienswijze consequent toepast, eindig je met een hoofddoekenverbod in landen met een moslimminderheid en een hoofddoekenverplichting in landen met een moslimmeerderheid.

*** Of de hoofddoek al dan niet een religieus symbool is, is een open vraag. Eddy Daniëls bijvoorbeeld vindt het eerder een politiek symbool (hier).
 
**** Ondertussen heeft het ‘argumentum ad hominem’ de betekenis gekregen van wat vroeger het ‘argumentum ad personam’ heette: de persoon aanvallen in plaats van de argumenten weerleggen.

***** In principe zou de staat zijn neutraliteit tegenover de godsdienst ook duidelijk kunnen maken door zijn ambtenaren nauwkeurig en proportioneel uit alle godsdiensten te rekruteren, ambtenaren die dan allemaal religieuze symbolen dragen van gelijke omvang en uitstraling. Met zo’n voorbeeld zou El Hammouchi zijn beschuldiging van compositiedrogreden staande kunnen houden. Maar dan heb ik nog liever een uniform voor elke ambtenaar.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten